Een ongeëvenaarde microscoop: hoe Antoni van Leeuwenhoek de wereld vergrootte
In dit artikel:
Antoni van Leeuwenhoek lanceerde in de zeventiende eeuw een geheel nieuwe blik op de natuur: met kleine, bij zijn tijdgenoten ongeëvenaarde lensjes observeerde hij bacteriën, eencelligen en bloedcellen en legde daarmee het begin van de microbiologie vast. In Museum Boerhaave zijn zijn instrumentjes te zien; conservator Tiemen Cocquyt liet de auteur een replica proberen om te tonen hoe anders die microscopen eruitzien dan moderne apparaten.
Cocquyt benadrukt dat “Antoni van Leeuwenhoek is niet de uitvinder van de microscoop.” Hoewel lenzen al langer bestonden, tilde de Delftse textielhandelaar het instrument naar een nieuw niveau door eigen lensproductie en een bijzondere combinatie van technische details en werkwijze. Van Leeuwenhoek werd in 1632 geboren in een familiair milieu dat economisch sterker stond dan vaak gedacht; hij werkte later als textielhandelaar maar wijdde zich intensief aan het maken en gebruiken van kleine, op metalen plaatjes gemonteerde microscopen met een flinterdunne lens in een minuscule opening.
Zijn eerste brief aan de Royal Society in Londen verscheen in 1673. Dat was opmerkelijk omdat hij geen academische achtergrond had; zijn reputatie groeide mede dankzij invloedrijke contacten als Constantijn Huygens en Reinier de Graaf. In 1674 rapporteerde hij onder meer over kolonies in slootwater waarmee hij “diertjes” beschreef die veel kleiner waren dan de insecten die andere microscopisten tot dan toe tekenden. In 1676 lieten de academici van de Royal Society enkele predikanten door zijn instrumenten turen om zijn waarnemingen te verifiëren; zij bevestigden dat het geen bedrog was.
Technisch zat Van Leeuwenhoeks voorsprong niet alleen in de lenskwaliteit, maar ook in details als de maat van het gaatje in het metalen houdertje, de manier waarop de lens werd gefixeerd, de fijnstelmechaniek en vooral in de observatiemethode. In plaats van gebogen over het instrument te zitten – wat veel lichtverlies opleverde – hield hij zijn microscoopje dicht voor het oog en keek als het ware omhoog, een totaal andere houding die hem meer licht en dus een scherper beeld gaf. Voor vloeistofmonsters gebruikte hij capillaire glasbuisjes die vloeistof vanzelf opnamen; daarmee zag hij naast eencelligen ook rode bloedcellen. Van Leeuwenhoek bouwde honderden van zulke instrumentjes en bewaarde ze vaak met het onderzochte object eraan, zodat hij bezoekers snel zijn vondsten kon tonen.
Zijn onderwerpen waren extreem breed: van insecten, bijensteken en haar tot sperma — waarin hij de beweeglijke ‘diertjes’ als eerste systematisch beschreef — en zelfs eigen oorsmeer en ontlasting. Hij correspondentie met de Royal Society besloeg tientallen jaren en meer dan honderd brieven; die teksten werden vaak voorgelezen tijdens bijeenkomsten, soms week na week, omdat ze zo uitgebreid en fascinerend waren.
De betekenis van Van Leeuwenhoeks werk werd pas later in een breder theoretisch kader geplaatst: hij ontdekte organismen die men nog niet kon classificeren en legde daarmee een belangrijke empirische basis voor latere inzichten in ziekteverwekkers en microbiologie, die in de 19e eeuw door figuren als Semmelweis, Pasteur en Koch verder zijn uitgewerkt. Van Leeuwenhoek bleef een eigenzinnige, volhardende waarnemer — iemand die consequent bleef kijken, noteren en tonen — en geldt daardoor als een sleutelfiguur in de overgang naar de moderne biologische observatie.