Dat het heelal ooit niet bestond, kun je elke nacht zien
In dit artikel:
Het feit dat de nacht donker is levert een eenvoudige maar sterke aanwijzing dat het heelal niet eeuwig heeft bestaan. In een oneindig, onveranderlijk heelal zouden er in elke richting altijd sterren moeten staan en dus constant licht naar ons sturen; dan zou de hemel ook ’s nachts helder zijn. Deze schijnbare tegenstrijdigheid staat bekend als de paradox van Olbers (door Heinrich Olbers in 1823 beschreven).
De oplossing komt voort uit twee feiten: licht heeft een eindige snelheid en het heelal heeft een beperkte leeftijd. Omdat het universum naar schatting ongeveer 13,8 miljard jaar geleden is ontstaan, kan licht van verre sterren die verder van ons af liggen dan die tijdsafstand ons nog niet hebben bereikt. Daardoor ontvangen we slechts het licht van sterren binnen de zogeheten waarneembare horizon; dat is wel veel, maar niet genoeg om de hele hemel te verlichten.
Historisch werd de nachtdonker-kwestie al door velen besproken. Opmerkelijk is dat dichter Edgar Allan Poe in 1848 het idee formuleerde dat de duisternis wijst op een aanvang van het heelal, en later werd die gedachte wiskundig verstevigd door natuurkundigen zoals Lord Kelvin. Tegenwoordig ondersteunen andere observaties — zoals de kosmische microgolfachtergrond en het uitdijen van het heelal — hetzelfde beeld van een universum met een begin (de zogeheten oerknal).
Kort gezegd: het ontbreken van eeuwigdurend sterrenlicht aan de nachtelijke hemel volgt logisch uit de combinatie van een eindige lichtsnelheid en een heelal met een eindige leeftijd, en vormt zo één van de meest directe, alledaagse aanwijzingen voor een begin van het universum.